Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
ability /əˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: vermogen, bekwaamheid, bevoegdheid, kundigheid, solvabiliteit, solventie; USER: vermogen, bekwaamheid, mogelijkheid, capaciteit, het vermogen

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
achieved /əˈtʃiːv/ = VERB: bereiken, behalen, bewerkstelligen, presteren, tot stand brengen, volbrengen, verrichten, doorvoeren, voleinden; USER: bereikt, bereikte, gerealiseerd, behaalde, behaald

GT GD C H L M O
acoustics /əˈkuː.stɪks/ = NOUN: akoestiek, geluidsleer, acoustiek, het klinken; USER: akoestiek, akoestische, geluidsleer, akoestiek van, de akoestiek

GT GD C H L M O
across /əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor; PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van; USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant

GT GD C H L M O
activation /ˈæk.tɪ.veɪt/ = USER: activering, activeren, activatie, geactiveerd, activering van

GT GD C H L M O
addition /əˈdɪʃ.ən/ = NOUN: toevoeging, optelling, toeslag, bijvoeging, bijvoegsel, aanvoegsel; USER: toevoeging, Daarnaast, Bovendien, Naast, aanvulling

GT GD C H L M O
adventurer /adˈvenCHərər,əd-/ = NOUN: avonturier; USER: avonturier, adventurer, avonturiers

GT GD C H L M O
affordable /əˈfɔː.də.bl̩/ = USER: betaalbaar, betaalbare, een betaalbare

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
again /əˈɡenst/ = ADVERB: weer, opnieuw, nogmaals, terug, verder, van voren af aan, bovendien; USER: opnieuw, weer, nogmaals, meer, wederom

GT GD C H L M O
aim /eɪm/ = VERB: streven, richten, beogen, mikken, doelen, viseren; NOUN: doel, bedoeling, oogmerk, mikpunt; USER: streven, doel, beogen, richten, mikken

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
although /ɔːlˈðəʊ/ = CONJUNCTION: hoewel, ofschoon, alhoewel; USER: hoewel, ofschoon, alhoewel, maar, al

GT GD C H L M O
aluminum /əˈlo͞omənəm/ = NOUN: aluminium; ADJECTIVE: aluminium; USER: aluminium, aluminum

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
apparent /əˈpær.ənt/ = ADJECTIVE: schijnbaar, kennelijk, ogenschijnlijk, blijkbaar, klaarblijkelijk, waarschijnlijk; USER: schijnbaar, kennelijk, ogenschijnlijk, duidelijk, schijnbare

GT GD C H L M O
appear /əˈpɪər/ = VERB: verschijnen, lijken, blijken, schijnen, optreden, te voorschijn komen, toeschijnen, ten tonele verschijnen; USER: verschijnen, lijken, blijken, verschijnt, weergegeven

GT GD C H L M O
arches /ɑːtʃ/ = NOUN: boog, gewelf, poort; VERB: welven, overwelven, zich welven; USER: bogen, arches, gewelven, aartsen

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
assertive /əˈsɜː.tɪv/ = ADJECTIVE: zelfbewust, stellig, vasthoudend; USER: zelfbewust, assertief, assertieve, assertiever, assertief te

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
attention /əˈten.ʃən/ = NOUN: aandacht, attentie, acht, oplettendheid, beleefdheid; USER: aandacht, de aandacht, aandacht te, besteden, aandacht van

GT GD C H L M O
automatic /ˌôtəˈmatik/ = ADJECTIVE: automatisch, zelfwerkend, werktuiglijk; USER: automatisch, automatische, automaat, de automatische

GT GD C H L M O
available /əˈveɪ.lə.bl̩/ = ADJECTIVE: beschikbaar, voorhanden, geldig, bruikbaar, dienstig, nuttig; USER: beschikbaar, beschikbare, verkrijgbaar, beschikking, beschikbaar zijn

GT GD C H L M O
awaited /əˈwāt/ = VERB: wachten, wachten op, afwachten, verwachten, verbeiden; USER: afgewacht, verwachte, gewacht, langverwachte, verwacht

GT GD C H L M O
bars /bɑːr/ = NOUN: bar, staaf, balie, baar, stuk, slagboom, spijl, zandbank, drempel, tralie, tablet; VERB: versperren; USER: bars, staven, balken, bar, cafes

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
become /bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen; USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden

GT GD C H L M O
been /biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was

GT GD C H L M O
being /ˈbiː.ɪŋ/ = ADJECTIVE: zijnde; NOUN: wezen, bestaan, aanzijn; USER: zijnde, wezen, zijn, dat, wordt

GT GD C H L M O
belt /belt/ = NOUN: riem, gordel, ceintuur, drijfriem, ring, koppel, koppelriem, rand; USER: riem, gordel, ceintuur, band, belt

GT GD C H L M O
better /ˈbet.ər/ = ADVERB: beter; VERB: verbeteren; ADJECTIVE: verbeterd; USER: beter, betere, een betere, beter te, meer

GT GD C H L M O
big /bɪɡ/ = ADJECTIVE: groot, dik, zwaar, fors, zwanger, voornaam, invloedrijk; USER: groot, grote, big

GT GD C H L M O
bigger /bɪɡ/ = USER: groter, grotere, groter zijn, het groter zijn, het groter

GT GD C H L M O
blind /blaɪnd/ = ADJECTIVE: blind, doodlopend; VERB: verblinden, blinddoeken, verduisteren, verdonkeren; NOUN: blindganger; USER: blind, blinde, blinden, dode, jaloezie

GT GD C H L M O
block /blɒk/ = VERB: blokkeren, versperren, vastzetten, stremmen, insluiten; NOUN: blok, takel, katrol, hoedevorm, richtbok; USER: blokkeren, blok, te blokkeren, blokkeert, geblokkeerd

GT GD C H L M O
blockbuster /ˈblɒkˌbʌs.tər/ = NOUN: bom die een heel huisenblok verwoest; USER: blockbuster, kassucces, kaskraker, blockbusters

GT GD C H L M O
boasts /bəʊst/ = NOUN: grootspraak, bluf; USER: heeft, beschikt, schept, beschikt over, biedt

GT GD C H L M O
bolder /bəʊld/ = USER: bolder, brutaler, moediger, stoutmoediger, krachtiger

GT GD C H L M O
both /bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de; USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei

GT GD C H L M O
brand /brænd/ = NOUN: merk, soort, brandmerk, hout, brandend stuk; VERB: brandmerken; USER: merk, brand, merken, merknaam, het merk

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
cabin /ˈkæb.ɪn/ = NOUN: cabine, hut, kajuit, stulp, badhuisje; USER: cabine, hut, kajuit, cabin, huisje

GT GD C H L M O
calling /ˈkɔː.lɪŋ/ = NOUN: roeping, beroep, het roepen, roepstem; USER: het roepen, roeping, beroep, bellen, roepen

GT GD C H L M O
camera /ˈkæm.rə/ = NOUN: camera, fototoestel, kiektoestel, kamer; USER: camera, de camera, fototoestel

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
car /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto, wagen, de auto, car

GT GD C H L M O
careful /ˈkeə.fəl/ = ADJECTIVE: voorzichtig, zorgvuldig, nauwkeurig, zuinig, behoedzaam, omzichtig; USER: voorzichtig, zorgvuldig, Opgepast, zorgvuldige, voorzichtig zijn

GT GD C H L M O
carry /ˈkær.i/ = VERB: voeren, dragen, vervoeren, brengen, meedragen, overbrengen, meevoeren, sjouwen, meebrengen, wegvoeren, voorhebben, medevoeren; USER: dragen, voeren, vervoeren, uitvoeren, verrichten

GT GD C H L M O
cars /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto's, auto, wagens, autos

GT GD C H L M O
catalogue /ˈkæt.əl.ɒɡ/ = NOUN: catalogus, catalogus; VERB: catalogiseren; USER: catalogus, assortiment, online catalogus

GT GD C H L M O
chairman /-mən/ = NOUN: voorzitter, president, preses, praeses; USER: voorzitter, de voorzitter, voorzitter van, Chairman

GT GD C H L M O
challenge /ˈtʃæl.ɪndʒ/ = VERB: uitdagen, betwisten, opkomen tegen, tarten, wraken, trotseren, aanroepen, uittarten; NOUN: uitdaging, wraking, protest, exceptie; USER: uitdagen, uitdaging, betwisten, dagen, vechten

GT GD C H L M O
choice /tʃɔɪs/ = NOUN: keuze, keus, voorkeur, optie, keur, verkiezing, verschot; ADJECTIVE: uitgelezen, prima, keurig, kieskeurig; USER: keuze, keus, kiezen, keuze te, keuze aan

GT GD C H L M O
climate /ˈklaɪ.mət/ = NOUN: klimaat, luchtstreek; USER: klimaat, het klimaat, klimaatverandering

GT GD C H L M O
comes /kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van; USER: komt, gaat, wordt geleverd, geleverd, afkomstig

GT GD C H L M O
comfort /ˈkʌm.fət/ = NOUN: comfort, troost, gemak, vertroosting, gerief, bemoediging, welstand, geriefelijkheid, verkwikking; VERB: troosten, vertroosten, bemoedigen; USER: comfort, comfort van, comfort van de, comfortabel, comfortabele

GT GD C H L M O
comfortable /ˈkəmfərtəbəl,ˈkəmftərbəl/ = ADJECTIVE: comfortabel, geriefelijk, aangenaam, gemakkelijk, behaaglijk, genoeglijk; USER: comfortabel, comfortabele, comfortable, aangenaam, geriefelijk

GT GD C H L M O
compact /kəmˈpækt/ = ADJECTIVE: compact, gedrongen, dicht, aaneengesloten, vast, bondig; NOUN: verdrag, tabletje, overeenkomst; USER: compact, compacte, compacter

GT GD C H L M O
compared /kəmˈpeər/ = VERB: vergelijken, vergeleken kunnen worden, de trappen van vergelijking vormen van; USER: vergeleken, vergelijking, in vergelijking, opzichte, tegenover

GT GD C H L M O
completely /kəmˈpliːt.li/ = ADVERB: helemaal, compleet, volkomen, totaal, heel, volslagen, totaliter; USER: compleet, helemaal, volkomen, volledig, geheel

GT GD C H L M O
confident /ˈkɒn.fɪ.dənt/ = NOUN: voorwaarde, staat, toestand, conditie, stand, gesteldheid, bepaling, rang; VERB: bepalen, bedingen, voorbedingen, afhankelijk maken; USER: zelfverzekerd, overtuigd, zeker, vertrouwen, ervan overtuigd

GT GD C H L M O
continue /kənˈtɪn.juː/ = VERB: bevatten, inhouden, behelzen, begrijpen; USER: voortzetten, vervolgen, voortduren, blijven, verder

GT GD C H L M O
control /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen; USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle

GT GD C H L M O
controls /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; USER: controles, besturingselementen, bedieningselementen, controls, controle

GT GD C H L M O
corners /ˈkɔː.nər/ = NOUN: hoek, tip, opkopersgroep; VERB: opkopen, accapareren, in het nauw drijven; USER: hoeken, hoekjes, corners, bochten, de hoeken

GT GD C H L M O
corporate /ˈkɔː.pər.ət/ = ADJECTIVE: rechtspersoon vormend; USER: zakelijke, collectieve, ondernemen, bedrijfscultuur, bedrijfs

GT GD C H L M O
credentials /krɪˈden.ʃəl/ = USER: geloofsbrieven, referenties, legitimatiegegevens, de geloofsbrieven, credentials

GT GD C H L M O
curtain /ˈkɜː.tən/ = NOUN: gordijn, doek, scherm, voorhang, overgordijn, schuifgordijn, courtine; VERB: behangen met gordijnen; USER: gordijn, gordijnen, curtain, doek, scherm

GT GD C H L M O
customers /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten

GT GD C H L M O
dashboard /ˈdæʃ.bɔːd/ = NOUN: dashboard, instrumentenbord, schutbord, spatbord, beschot; USER: dashboard, het dashboard, dashboard van, het dashboard van, instrumentenbord

GT GD C H L M O
den /den/ = NOUN: hol, kamer, kuil, hok, spelonk, grot, holte, krocht; USER: hol, Den, kuil

GT GD C H L M O
design /dɪˈzaɪn/ = NOUN: ontwerp, opzet, tekening, plan, doel, bedoeling, werkje, oogmerk, schets; VERB: ontwerpen, tekenen, schetsen, beogen, aanwijzen, bedoelen, bestemmen; USER: ontwerp, ontwerpen, ontwerp van, ontwerpzone

GT GD C H L M O
diesel /ˈdiː.zəl/ = NOUN: diesel; USER: diesel, benzine, dieselmotor, dieselmotoren

GT GD C H L M O
director /daɪˈrek.tər/ = NOUN: directeur, bestuurder, leider, commissaris, raadsman; USER: directeur, bestuurder, Director, regisseur

GT GD C H L M O
duster /ˈdʌs.tər/ = NOUN: stofdoek, stoffer, stofjas, stofbezem, stofzuiger; USER: stofdoek, stoffer, duster, het Stofdoek van, stofjas

GT GD C H L M O
eagerly /ˈiː.ɡər/ = ABBREVIATION: bijv.; USER: gretig, ongeduldig, enthousiast, reikhalzend, met spanning

GT GD C H L M O
engine /ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit; ADJECTIVE: motor, machine, locomotief; USER: motor, engine, de motor, Zoekmachine, motoren

GT GD C H L M O
engines /ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit; USER: motoren, engines, motor, machines

GT GD C H L M O
enhancing /ɪnˈhɑːns/ = VERB: verhogen, vermeerderen; USER: verbeteren, verbeteren van, versterken, verbetering, het verbeteren

GT GD C H L M O
enormous /ɪˈnɔː.məs/ = ADJECTIVE: enorm, reusachtig, ontzettend, uiterst, kolossaal, afschuwelijk; USER: enorm, enorme, grote, een enorme, groot

GT GD C H L M O
enthusiastic /enˌTHo͞ozēˈastik/ = ADJECTIVE: enthousiast, geestdriftig, uitbundig, verrukt; USER: enthousiast, enthousiaste, enthousiasme

GT GD C H L M O
entirely /ɪnˈtaɪə.li/ = ADVERB: geheel, helemaal, volkomen, heel, geheel en al, totaliter; USER: geheel, helemaal, volkomen, volledig, heel

GT GD C H L M O
entry /ˈen.tri/ = NOUN: toegang, binnenkomst, ingang, inschrijving, boeking, intrede, post, intocht, aanmelding; USER: binnenkomst, ingang, toegang, inschrijving, intrede

GT GD C H L M O
equipment /ɪˈkwɪp.mənt/ = NOUN: uitrusting, inrichting, toerusting, accommodatie; USER: uitrusting, apparatuur, materiaal, materieel

GT GD C H L M O
ergonomic /ˌɜː.ɡəˈnɒm.ɪks/ = USER: ergonomische, ergonomisch, ergonomie

GT GD C H L M O
even /ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs; ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte; NOUN: avond; VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen; USER: zelfs, ook, nog, eens

GT GD C H L M O
ever /ˈev.ər/ = ADVERB: ooit, steeds, altijd, eens, wel eens, immer, eenmaal; USER: ooit, steeds, nooit, altijd, ever

GT GD C H L M O
everyday /ˈev.ri.deɪ/ = ADJECTIVE: alledaags, gewoon, vulgair, ordinair, grof; USER: alledaags, dagelijks, dagelijkse, elke dag, alledaagse

GT GD C H L M O
exterior /ɪkˈstɪə.ri.ər/ = NOUN: buitenkant, aanblik, aanschijn; ADJECTIVE: buiten-, uiterlijk, buitenste, uitwendig, van buiten; USER: buitenkant, exterieur, buiten, buitenzijde, exterior

GT GD C H L M O
extreme /ɪkˈstriːm/ = ADJECTIVE: extreem, uiterst, buitengewoon, bovenmatig, hoogst, verst, ergst, laatst; NOUN: uiterste, uiteinde; USER: extreem, uiterste, extreme, uiterst

GT GD C H L M O
fans /fæn/ = NOUN: fan, ventilator, waaier, wan, bewonderaar, blaasbalg; USER: fans, ventilatoren, ventilators, fans van, jaloezie

GT GD C H L M O
features /ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen; NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk; USER: functies, kenmerken, eigenschappen, features, mogelijkheden

GT GD C H L M O
feel /fiːl/ = VERB: voelen, aanvoelen, gevoelen, betasten, tasten, bevoelen, verkennen; USER: voelen, gevoel, voelt, voel, het gevoel

GT GD C H L M O
finish /ˈfɪn.ɪʃ/ = NOUN: afwerking, einde, eind, slot, voltooiing; VERB: voltooien, eindigen, afmaken, afwerken, volbrengen, voleindigen, afhandelen; USER: eindigen, afmaken, afwerken, afwerking, voltooien

GT GD C H L M O
first /ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem; ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever; USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie

GT GD C H L M O
fit /fɪt/ = ADJECTIVE: geschikt, gepast, gezond; ADVERB: geschikt, passend, gezond; VERB: aanpassen, monteren, voorzien, voegen, afstemmen, passend maken; USER: geschikt, monteren, passend, aanpassen, passen

GT GD C H L M O
footprint /ˈfʊt.prɪnt/ = NOUN: voetspoor, spoor, voetindruk; USER: voetspoor, voetafdruk, footprint, voetafdruk te, uitstoot

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
forceful /ˈfɔːs.fəl/ = ADJECTIVE: krachtig, heftig, krachtvol; USER: krachtig, krachtige, krachtiger, dwingende

GT GD C H L M O
fresh /freʃ/ = ADJECTIVE: vers, fris, zoet, nieuw, luchtig, onbedorven, onervaren, onbestorven; NOUN: frisheid, koelte, plotselinge vloed; USER: vers, fris, verse, frisse, nieuwe

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
front /frʌnt/ = NOUN: voorzijde, voorkant, front, voorgevel, voorste gedeelte, frontje, tongklank; ADJECTIVE: voorste; VERB: uitzien, staan tegenover, het hoofd bieden; USER: front, voorzijde, voorkant, voorste, voor

GT GD C H L M O
fully /ˈfʊl.i/ = ADVERB: geheel, ten volle, volkomen, geheel en al, heel; USER: geheel, ten volle, volkomen, volledig, volle

GT GD C H L M O
further /ˈfɜː.ðər/ = ADJECTIVE: verder, nader; ADVERB: verder, nader; VERB: bevorderen; USER: verder, verdere, meer, verder te, nadere

GT GD C H L M O
gearbox /ˈɡɪə.bɒks/ = NOUN: versnellingsbak; USER: versnellingsbak, gearbox, tandwielkast, versnelling, transmissie,

GT GD C H L M O
glance /ɡlɑːns/ = NOUN: oogopslag, blik, flikkering, schampschot, glans; VERB: kijken, blik werpen op, schitteren, afschampen, oogopslag werpen, blinken, glinsteren; USER: blik, oogopslag, blik werpen, kijken, een blik werpen

GT GD C H L M O
greater /ˈɡreɪ.tər/ = USER: groter, meer, grotere, hoger, een grotere

GT GD C H L M O
handier /ˈhæn.di/ = ADJECTIVE: handig, gemakkelijk, geschikt, doelmatig; USER: handiger, handzamer, handier, handigere, handiger is,

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
head /hed/ = NOUN: hoofd, kop, top, leider, hoofdeinde, spits, kruin, kap, bestuurder, hoofdman; VERB: koppen, leiden; USER: hoofd, kop, het hoofd, weg, head

GT GD C H L M O
helped /help/ = USER: geholpen, hielp, hielpen, bijgedragen, helpen

GT GD C H L M O
higher /ˈhaɪ.ər/ = ADJECTIVE: hoger; USER: hoger, hogere, meer, een hogere, groter

GT GD C H L M O
hit /hɪt/ = NOUN: hit, treffer, succes, slag, stoot, tref, vooruitgang; VERB: raken, slaan, treffen, klappen, kloppen; USER: hit, raken, slaan, getroffen, raakte

GT GD C H L M O
how /haʊ/ = ADVERB: hoe; NOUN: manier, wijze, wijs; CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat; USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier

GT GD C H L M O
i /aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me; USER: ik, i, ik heb, mij, me

GT GD C H L M O
icon /ˈaɪ.kɒn/ = NOUN: pictogram, icon, icoon, beeld, heiligenbeeld; USER: icon, pictogram, icoon, pictogram van, symbool

GT GD C H L M O
impression /ɪmˈpreʃ.ən/ = NOUN: indruk, impressie, afdruk, druk, oplage, oordeel, opinie, uitgave, pers, drukproef, uitgaaf, grondverf, mening; USER: impressie, indruk, impression, beeld, indruk te

GT GD C H L M O
improved /ɪmˈpruːv/ = ADJECTIVE: vervolmaakt; USER: verbeterd, verbeterde, betere, beter, verbetering

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
includes /ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen; USER: omvat, bevat, inclusief, bestaat, is inclusief

GT GD C H L M O
incorporate /-ˈkôrp(ə)rit/ = VERB: inlijven, zich verenigen, tot een lichaam verenigen, indelen, zich verbinden; ADJECTIVE: belichaamd, als rechtspersoon erkend, nauw verenigd, tot een lichaam verbonden; USER: nemen, te nemen, integreren, opnemen, op te nemen

GT GD C H L M O
inspiring /ɪnˈspaɪə.rɪŋ/ = ADJECTIVE: bezielend; USER: inspirerende, inspirerend, inspireren, het inspireren

GT GD C H L M O
insulation /ˌɪn.sjʊˈleɪ.ʃən/ = NOUN: isolatie, isolering, isolement; USER: isolatie, isolatiemateriaal, isolerende, isolatie van

GT GD C H L M O
interior /ɪnˈtɪə.ri.ər/ = NOUN: interieur, binnenland, binnenste, interlijke; ADJECTIVE: binnenlands, binnen-, binnenste, inwendig, innerlijk; USER: interieur, binnenland, binnenlands, interior, binnenkant

GT GD C H L M O
interview /ˈɪn.tə.vjuː/ = NOUN: interview, vraaggesprek, samenkomst, persgesprek; VERB: interviewen; USER: interview, gesprek, onderhoud, sollicitatiegesprek, interviewen

GT GD C H L M O
involved /ɪnˈvɒlvd/ = ADJECTIVE: ingewikkeld; USER: betrokken, betrokken zijn, betrokkenen, betrokken is, die betrokken

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
its /ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn; USER: zijn, haar, de, het, een

GT GD C H L M O
jean /jēn/ = NOUN: jean; USER: jean, jean jean, van jean, jeans

GT GD C H L M O
just /dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven; ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond; NOUN: steekspel, toernooi; VERB: steekspel houden; USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen

GT GD C H L M O
keyless = ADJECTIVE: sluitelloos; USER: keyless, sleutelloze, zonder sleutel, sleutelvrije, keyless drive

GT GD C H L M O
kugler = USER: kugler, van Kugler,

GT GD C H L M O
light /laɪt/ = NOUN: licht, verlichting, lamp, daglicht, belichting; ADJECTIVE: licht, verlicht, luchtig, helder; VERB: lichten, verlichten, stralen; USER: licht, lichte, het licht, light, lampje

GT GD C H L M O
lighting /ˈlaɪ.tɪŋ/ = NOUN: verlichting; USER: verlichting, licht, belichting, verlichtings

GT GD C H L M O
lights /ˌlaɪtsˈaʊt/ = NOUN: lichten, ogen, lichtgekleurde was; USER: lichten, verlichting, licht, lampen, lampjes

GT GD C H L M O
like /laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk; PREPOSITION: zoals, als, zo; CONJUNCTION: zoals, als, alsof; VERB: willen; NOUN: gelijke; USER: zoals, als, alsof, net als

GT GD C H L M O
line /laɪn/ = NOUN: lijn, regel, streep, reeks, linie, draad, spoorlijn, richting, gedragslijn, branche, snoer, touw, koord, lijndienst, grenslijn, vislijn, versregel, vak, frontlinie, gedachtegang, omtrek, hengelsnoer, rimpel, contour, scheef, briefje, queue, linnen, loopgraaf, telegraaflijn, lettertje, rij tenten, stoomvaartlijn, fijn lang vlas, mooie praatjes, familie, afkomst; VERB: voeren, strepen, opstellen, vullen, bekleden, aftekenen, dekken, liniëren, afzetten, rimpelen, als voering dienen, bespringen, spekken, beleggen; USER: lijn, regel, overeenstemming, de stippellijn, online

GT GD C H L M O
lines /laɪn/ = NOUN: rimpels, gedicht; USER: lijnen, lines, regels, leidingen, lijn

GT GD C H L M O
list /lɪst/ = NOUN: lijst, catalogus, ranglijst, naamlijst, rol, zelfkant, strijdperk, rand; VERB: lijst maken, noteren, uitlisten, slagzij maken, lijst opmaken van, catalogiseren, lust hebben, overhellen; USER: lijst, overzicht, lijst met, list, lijst van

GT GD C H L M O
look /lʊk/ = VERB: kijken, zien, lijken, uitzien, zorgen, er uitzien, onderzoeken; NOUN: blik, uiterlijk, uitzicht, gezicht, het kijken; USER: kijken, kijk, kijkt, zien, bezoeken

GT GD C H L M O
looks /lʊk/ = USER: ziet er, ziet, kijkt, lijkt, looks

GT GD C H L M O
love /lʌv/ = NOUN: liefde, geliefde, liefste, liefje, schatje, minne, lieveling, nul, minnares, engeltje, iets heerlijk; VERB: houden van, liefhebben, beminnen, dol zijn op, minnen, graag hebben, liefkozen, gaarne hebben, doldraag doen; USER: liefde, liefhebben, houden van, houd, houd van

GT GD C H L M O
lpg /ˌel.piːˈdʒiː/ = USER: lpg, heftruck, gpl, heftruck gas,

GT GD C H L M O
make /meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; NOUN: merk, fabrikaat; USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt

GT GD C H L M O
makes /meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat; VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal

GT GD C H L M O
manual /ˈmæn.ju.əl/ = NOUN: handboek, manuaal, handspuit; ADJECTIVE: handmatig, hand-, met de hand, handen-; USER: handboek, handmatig, handleiding, handmatige, handgeschakeld

GT GD C H L M O
mated /meɪt/ = VERB: paren, trouwen, mat zetten, zich paren, verenigen, zich verenigen, samengaan, omgaan met, in de echt verbinden; USER: paarde, gedekt, gekoppeld, gepaard, gekruist

GT GD C H L M O
materials /məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materieel, beschikbare middelen; USER: materieel, materialen, materiaal, stoffen, materialen die

GT GD C H L M O
million /ˈmɪl.jən/ = USER: million-, million; USER: miljoen, miljoen euro

GT GD C H L M O
model /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; ADJECTIVE: model-, voorbeeldig; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: model, model Meer, model van, type

GT GD C H L M O
modern /ˈmɒd.ən/ = ADJECTIVE: modern, hedendaags, nieuw, nieuwerwets, bijdetijds; NOUN: Jugendstil; USER: modern, moderne, de moderne, een moderne

GT GD C H L M O
more /mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder; PRONOUN: meer; USER: meer, more, verder

GT GD C H L M O
motor /ˈməʊ.tər/ = NOUN: motor, auto, motorwagen, beweegkracht, drijfkracht, bewegende spier, beweger, motorische zenuw; ADJECTIVE: bewegend, bewegings-; VERB: autorijden, auto rijden, met een auto vervoeren; USER: motor, motorische, auto, de motor

GT GD C H L M O
much /mʌtʃ/ = ADVERB: veel, zeer, erg, verreweg, ten zeerste; ADJECTIVE: zeer; USER: veel, zoveel, nog veel, zeer, erg

GT GD C H L M O
multi /mʌl.ti-/ = PREFIX: multi-, veel-, meervoudig; USER: multi-, multi, meerdere, met meerdere, meervoudige

GT GD C H L M O
muscular /ˈmʌs.kjʊ.lər/ = ADJECTIVE: gespierd, spier-; USER: gespierd, gespierde, spier, spieren, musculaire

GT GD C H L M O
never /ˈnev.ər/ = ADVERB: nooit, nimmer, helemaal niet, niet eens, toch niet, volstrekt niet; USER: nooit, nog nooit, niet, nooit meer, nimmer

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
next /nekst/ = ADJECTIVE: naast, volgend, aanstaande, eerstvolgend, eerstkomend, toekomend; ADVERB: naast, vervolgens, daarna, de volgende keer, toen; USER: volgende, volgend, naast, komende, next

GT GD C H L M O
noise /nɔɪz/ = NOUN: lawaai, geluid, ruis, herrie, rumoer, drukte, geraas, gerucht, ophef, brom, leven, geroep; USER: ruis, lawaai, geluid, herrie, geluidsniveau

GT GD C H L M O
now /naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik; CONJUNCTION: als; USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
off /ɒf/ = ADVERB: uit, af, weg, eraf, verwijderd, ver; PREPOSITION: van, naast; VERB: uittrekken, afnemen, afhouden; ADJECTIVE: ver; USER: af, uit, weg, eraf, off

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
optionally = USER: optioneel, keuze, eventueel, desgewenst, naar keuze

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
original /əˈrɪdʒ.ɪ.nəl/ = ADJECTIVE: origineel, oorspronkelijk, eerste, aanvankelijk; NOUN: oorsprong, afkomst, oorspronkelijk stuk; USER: origineel, originele, oorspronkelijke, oorspronkelijk, eerste

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
outside /ˌaʊtˈsaɪd/ = ADVERB: buiten, naar buiten, daarbuiten, van buiten, buitenop; PREPOSITION: buiten, behalve; NOUN: buitenkant, buitenzijde, buitenste, uitwendige, maximum; ADJECTIVE: buitenste, uiterlijk, uiterst, op zijn hoogst; USER: buiten, buitenkant, buiten de, externe, buitenwereld

GT GD C H L M O
over /ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit; PREPOSITION: over, boven, bij; ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar; NOUN: overschot; USER: over, boven, meer dan, via, dan

GT GD C H L M O
paid /peɪd/ = ADJECTIVE: betaald; USER: betaald, betaalde, betalen, besteed, uitbetaald

GT GD C H L M O
petrol /ˈpet.rəl/ = NOUN: benzine; USER: benzine, diesel, Benzinestations, benzinemotor

GT GD C H L M O
plates /pleɪt/ = VERB: platen; NOUN: plaat, bord, schaal, naamplaat, naambordje, tafelzilver, gravure, naambord, fotografische plaat, afdruk, pantserplaat; USER: platen, borden, plaatjes, kookplaten, plaat

GT GD C H L M O
point /pɔɪnt/ = NOUN: punt, puntje, piek, spits, stip, top, decimaalteken; VERB: wijzen, punten, richten, stellen, mikken; USER: punt, letter, point, bijzondere, moment

GT GD C H L M O
positioned /pəˈzɪʃ.ən/ = VERB: plaatsen, opstellen, de plaats bepalen van; USER: gepositioneerd, geplaatst, gelegen, positie, opgesteld

GT GD C H L M O
practical /ˈpræk.tɪ.kəl/ = ADJECTIVE: praktisch, feitelijk, werkelijk, werkdadig; USER: praktisch, praktische, praktijk, concrete, doelmatig

GT GD C H L M O
predecessor /ˈpredəˌsesər,ˈprē-/ = NOUN: voorganger, voorvader; USER: voorganger, voorloper, voorganger van, voorgaande

GT GD C H L M O
presence /ˈprez.əns/ = NOUN: aanwezigheid, tegenwoordigheid, bijzijn, presentie, voorkomen, uiterlijk, audiëntie; USER: aanwezigheid, tegenwoordigheid, aanwezig, de aanwezigheid, aanwezigheid van

GT GD C H L M O
previously /ˈpriː.vi.əs.li/ = ADVERB: eerder, vroeger, tevoren, daarvoor, van tevoren, indertijd, vooraan, vroegrijp, voor de tijd; USER: eerder, vroeger, voorheen, voordien, reeds

GT GD C H L M O
product /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: product, produkt, artikel, producten

GT GD C H L M O
prominent /ˈprɒm.ɪ.nənt/ = ADJECTIVE: vooraanstaand, uitstekend, vooruitstekend, eminent, op de voorgrond tredend; USER: vooraanstaand, prominente, vooraanstaande, prominent, opvallende

GT GD C H L M O
quality /ˈkwɒl.ɪ.ti/ = NOUN: kwaliteit, eigenschap, hoedanigheid, rang, aard, bekwaamheid, karaktertrek, hoge stand, aanleg; USER: kwaliteit, de kwaliteit, kwaliteit van

GT GD C H L M O
raked /rāk/ = USER: raked, geharkt, geharkte, harkte, rake,

GT GD C H L M O
range /reɪndʒ/ = NOUN: reeks, gebied, actieradius, omvang, draagwijdte, keten, rij, fornuis, ruimte; VERB: lopen, reiken, bestrijken; USER: reeks, gebied, bereik, scala, aanbod

GT GD C H L M O
read /riːd/ = VERB: lezen, luiden, aflezen, interpreteren, oplezen, studeren, doorzien, klinken, aanwijzen, uitleggen, vertolken, verklaren, een lezing houden, zich laten lezen; USER: lezen, lees, gelezen, te lezen, leest

GT GD C H L M O
rear /rɪər/ = NOUN: achterkant, achterhoede, achterste gedeelte, achtergrond; ADJECTIVE: achter-, achterst; VERB: grootbrengen, steigeren, kweken, opkweken, fokken, verheffen; USER: achterkant, achterzijde, achterste, achteraan

GT GD C H L M O
redesigned /ˌriːdɪˈzaɪnd/ = USER: herontworpen, redesigned, vernieuwde, opnieuw ontworpen, vernieuwd

GT GD C H L M O
reduces /rɪˈdjuːs/ = VERB: verminderen, verkleinen, reduceren, terugbrengen, herleiden, brengen, inkrimpen, zetten, verjagen, klein krijgen; USER: vermindert, reduceert, verkleint, vermindert de, verlaagt

GT GD C H L M O
region /ˈriː.dʒən/ = NOUN: gewest, regio, gebied, streek, landstreek, sfeer; USER: regio, gebied, streek, omgeving, gewest

GT GD C H L M O
reinventing /ˌriː.ɪnˈvent/ = USER: opnieuw uitvinden, heruitvinden, het opnieuw uitvinden, reinventing, het opnieuw uitvinden van

GT GD C H L M O
release /rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing; VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen; USER: vrijgeven, los, vrij, loslaten, loslaat

GT GD C H L M O
remaining /rɪˈmeɪ.nɪŋ/ = ADJECTIVE: overig, verder; USER: resterende, overblijvende, overige, de resterende, overgebleven

GT GD C H L M O
represents /ˌrep.rɪˈzent/ = VERB: vertegenwoordigen, voorstellen, weergeven, verbeelden, uitbeelden, afbeelden; USER: vertegenwoordigt, representeert, staat, is, staat voor

GT GD C H L M O
rest /rest/ = NOUN: rest, rust, pauze, rustpauze, steun, nachtrust, overblijfsel; VERB: rusten, uitrusten, blijven, steunen, laten rusten; USER: rest, rust, rusten, overige, overblijfsel

GT GD C H L M O
revamped /ˌriːˈvæmp/ = USER: vernieuwde, vernieuwd, opgeknapte, opgeknapt, revamped

GT GD C H L M O
reveal /rɪˈviːl/ = NOUN: openbaren; VERB: onthullen, openbaren, blootleggen, bekendmaken, aan het licht brengen, ontpoppen, kenbaar maken, doen uitkomen; USER: openbaren, onthullen, blijkt, tonen, te onthullen

GT GD C H L M O
revised /rɪˈvaɪzd/ = ADJECTIVE: herzien; USER: herzien, herziene, herziening, aangepast, gewijzigd

GT GD C H L M O
road /rəʊd/ = NOUN: weg, straat, route, baan, rijweg, rede; ADJECTIVE: weg, wegen-; USER: weg, straat, de weg, road, wegenkaart

GT GD C H L M O
roader = USER: roader, terreinauto, terreinwagen,

GT GD C H L M O
robust /rəʊˈbʌst/ = ADJECTIVE: robuust, krachtig, fors, ferm, hecht, potig, gespierd, inspannend; USER: robuust, robuuste, krachtige, solide, stevige

GT GD C H L M O
roof /ruːf/ = NOUN: dak, kap, overkapping, gewelf; VERB: van een dak voorzien; USER: dak, het dak, dak van, dakterras, roof

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
same /seɪm/ = PRONOUN: dezelfde, hetzelfde, zelfde, identiek, bovengenoemde, dito, genoende; ADVERB: eender, op dezelfde wijze; ADJECTIVE: eentonig; USER: zelfde, hetzelfde, dezelfde, gelijk

GT GD C H L M O
say /seɪ/ = VERB: zeggen, luiden, opzeggen, opgeven; NOUN: mening, zeggenschap; ADVERB: bijvoorbeeld, ongeveer; USER: zeggen, zeggen dat, zeg, zegt

GT GD C H L M O
seats /siːt/ = NOUN: zetel, stoel, zitting, zitplaats, zit, zitvlak, bril, bank, houding, kruis; VERB: plaatsen, neerzetten; USER: zetels, zitplaatsen, stoelen, plaatsen, zittingen

GT GD C H L M O
seen /siːn/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven; USER: gezien, zien, zichtbaar, beschouwd, zichtbaar is

GT GD C H L M O
selected /sɪˈlekt/ = ADJECTIVE: gekozen; USER: gekozen, geselecteerd, geselecteerde

GT GD C H L M O
september /sepˈtem.bər/ = NOUN: september, herfstmaand; ADJECTIVE: september-

GT GD C H L M O
seven /ˈsev.ən/ = USER: seven-, seven, zeven, zevental

GT GD C H L M O
shall /ʃæl/ = USER: shall-, shall, shall, moeten, zullen, zult; USER: zal, zullen, moeten, stelt, dient

GT GD C H L M O
sharper /ʃɑːp/ = NOUN: oplichter, bedrieger, afzetter, gauwdief, valsspeler; USER: scherpere, scherper, scherpe, sterker, sterkere

GT GD C H L M O
shockingly /ˈʃɒk.ɪŋ/ = USER: schokkend, schrikbarend, schrikbarende, shockingly, aanstootgevend

GT GD C H L M O
show /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren; NOUN: vertoon, vertoning; USER: tonen, laten zien, vertonen, toon, zien

GT GD C H L M O
signature /ˈsɪɡ.nɪ.tʃər/ = NOUN: handtekening, ondertekening, signatuur; USER: handtekening, ondertekening, signatuur, onderschrift, onderschrift plaatje

GT GD C H L M O
significantly /sigˈnifikəntlē/ = USER: aanzienlijk, significant, beduidend, aanmerkelijk, sterk

GT GD C H L M O
signs /sīn/ = NOUN: teken, bord, voorteken, wenk, gebaar, uithangbord, reclame, voorbode, wachtwoord, kenteken, merkteken, gevelplaat; VERB: ondertekenen, tekenen, teken geven; USER: tekenen, borden, tekens, signs, symptomen

GT GD C H L M O
since /sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden; PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert; CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl; USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf

GT GD C H L M O
skid /skɪd/ = VERB: slippen, uitglijden, de remschoen aanleggen, laten glijden; NOUN: remschoen, glijplank, slee, remketting, slof; USER: slippen, slip, skid, steunbalk, gaan slippen

GT GD C H L M O
sold /səʊld/ = ADJECTIVE: uitverkocht; USER: uitverkocht, verkocht, verkochte, aangeboden, worden verkocht

GT GD C H L M O
spaces /speɪs/ = NOUN: ruimte, plaats, spatie, afstand, speling, bestek, wereldruim, tijdruimte, wijdte, tijdje; VERB: spatieren, in ruimten verdelen, ruimte laten tussen; USER: ruimten, ruimtes, spaties, ruimte, ruimtes zijn

GT GD C H L M O
spacious /ˈspeɪ.ʃəs/ = ADJECTIVE: ruim, groot, royaal, uitgestrekt, wijd, breedvoerig; USER: ruim, ruime, grote, over ruime, groot

GT GD C H L M O
specified /ˈspes.ɪ.faɪ/ = NOUN: specificatie, nauwkeurige opgaaf; USER: gespecificeerd, gespecificeerde, aangegeven, opgegeven, vermeld

GT GD C H L M O
spot /spɒt/ = NOUN: plek, plaats, oord, ruimte, lokaliteit; VERB: vlekken; USER: plek, plaats, ter plaatse, plaatse, spot

GT GD C H L M O
status /ˈsteɪ.təs/ = NOUN: staat, toestand, positie, rechtspositie, rang; USER: toestand, staat, positie, status van, de status

GT GD C H L M O
steeply /ˈstiːp.li/ = ADVERB: steil, kras; USER: steil, sterk, steile, fors, steil naar

GT GD C H L M O
step /step/ = NOUN: stap, trede, pas, tree, schrede, tred, treeplank; VERB: stappen, treden, gaan, trappen, lopen, opstappen, passen maken, schrijden; USER: stap, stappen, intensiveren, stap voor, treden

GT GD C H L M O
still /stɪl/ = ADVERB: nog, toch, nog altijd, maar toch; ADJECTIVE: stil, kalm; VERB: stillen, distilleren, kalmeren, tot bedaren brengen; NOUN: distilleertoestel, distilleerderij; USER: nog, toch, nog altijd, nog steeds, steeds

GT GD C H L M O
storage /ˈstɔː.rɪdʒ/ = NOUN: opslagruimte, opslaan, berging; USER: opslagruimte, berging, opslaan, opslag

GT GD C H L M O
story /ˈstɔː.ri/ = NOUN: verhaal, geschiedenis, verdieping, etage; USER: verhaal, story, geschiedenis, verhaal van, verhaal te

GT GD C H L M O
strengths /streŋθ/ = NOUN: kracht, sterkte, hechtheid; USER: sterke punten, sterktes, krachten, sterkten, sterke

GT GD C H L M O
style /staɪl/ = NOUN: stijl, trant, stylus; USER: stijl, style, stijl van

GT GD C H L M O
styling /staɪl/ = USER: styling, stylen, stylen van, styling van, stileren

GT GD C H L M O
success /səkˈses/ = NOUN: succes, geluk, voorspoed, goed gevolg, bloei, welstand; USER: succes, het succes, succes van, welslagen, succes te

GT GD C H L M O
successful /səkˈses.fəl/ = ADJECTIVE: geslaagd, met goed gevolg, voorspoedig, gelukkig; USER: geslaagd, succesvolle, succesvol, succes, geslaagde

GT GD C H L M O
such /sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo; PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke; USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze

GT GD C H L M O
support /səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun; USER: ondersteunen, steunen, ondersteuning, steun, ondersteuning van

GT GD C H L M O
supporters /səˈpɔː.tər/ = NOUN: aanhang, leden; USER: aanhang, supporters, aanhangers, verdedigers, voorstanders

GT GD C H L M O
suv /ˌes.juːˈvi/ = USER: suv, terreinwagen, sedan, coupe"

GT GD C H L M O
take /teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken, gebruiken, aanvaarden, afnemen, vangen, accepteren, opvatten, beschouwen, medenemen, waarnemen, behalen, begrijpen, bemachtigen, inwinnen, overbrengen, in behandeling nemen, succes hebben, betrappen, bezielen, kopen; NOUN: opname, vangst, ontvangst, recette; USER: nemen, te nemen, neem, neemt, duren

GT GD C H L M O
taking /tāk/ = NOUN: het nemen, vangst, inneming, opgewonden toestand, zenuwachtigheid; ADJECTIVE: boeiend, aantrekkelijk, pakkend, besmettelijk; USER: het nemen, nemen, rekening, nemen van, het nemen van

GT GD C H L M O
team /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: team, ploeg, team van, het team

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
thanks /θæŋks/ = NOUN: dank, dankzegging; USER: dank, bedankt, dankzij, door, Thanks

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
there /ðeər/ = ADVERB: er, daar, aldaar, daarin, daarheen, vandaar, daarginds, ginds, derwaarts; USER: er, daar, is er, zijn er, zijn

GT GD C H L M O
they /ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men; USER: zij, ze, deze, dat ze, die

GT GD C H L M O
thoroughly /ˈθʌr.ə.li/ = ADVERB: grondig, door en door, degelijk; USER: grondig, goed, grondig te, zorgvuldig, grondige

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
totally /ˈtəʊ.təl.i/ = ADVERB: totaal, helemaal, volslagen, geheel en al; USER: totaal, helemaal, volledig, geheel, volkomen

GT GD C H L M O
transmission /trænzˈmɪʃ.ən/ = NOUN: transmissie, overdracht, overbrenging, uitzending, overerving; USER: transmissie, overbrenging, overdracht, uitzending, verzending

GT GD C H L M O
tuesday /ˈtjuːz.deɪ/ = NOUN: dinsdag

GT GD C H L M O
two /tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal; USER: twee, beide

GT GD C H L M O
unit /ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling; USER: eenheid, unit, apparaat, toestel

GT GD C H L M O
unveiled /ʌnˈveɪl/ = VERB: onthullen, ontsluieren, aan het licht brengen; USER: onthuld, onthulde, gelanceerd, gepresenteerd, introduceert

GT GD C H L M O
updated /ʌpˈdeɪt/ = VERB: moderniseren; USER: bijgewerkt, geactualiseerd, update, bijgewerkte, geupdate

GT GD C H L M O
upgrade /ʌpˈɡreɪd/ = VERB: moderniseren; USER: moderniseren, upgrade, upgraden, een upgrade, te upgraden

GT GD C H L M O
upgraded /ʌpˈɡreɪd/ = VERB: moderniseren; USER: opgewaardeerd, upgrade, opgewaardeerde, bijgewerkt, verbeterde

GT GD C H L M O
use /juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt

GT GD C H L M O
van /væn/ = NOUN: busje, wagen, vrachtauto, verhuiswagen, goederenwagen; USER: busje, van, bestelwagen

GT GD C H L M O
version /ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling; USER: versie, uitvoering, version, versie van

GT GD C H L M O
versions /ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling; USER: versies, uitvoeringen, versie, varianten

GT GD C H L M O
view /vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen; NOUN: uitzicht, zicht, blik, kijkje, inzicht, gezicht, aanblik, aanschouw; USER: zien, uitzicht, bekijken, te bekijken, zie

GT GD C H L M O
warning /ˈwɔː.nɪŋ/ = NOUN: waarschuwing, verwittiging, tip, vermaning, voorslag; USER: waarschuwing, warning, waarschuwings, waarschuwingen, waarschuwen

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
wheel /wiːl/ = NOUN: wiel, rad, stuurwiel, spinnewiel, stuurrad, roulette, rolletje, zwenking, rijwiel; VERB: draaien, cirkelen, fietsen; USER: wiel, wielen, wheel, stuur, mobiele

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
while /waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel; NOUN: tijdje, wijl, poos; PREPOSITION: tot; USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het

GT GD C H L M O
who /huː/ = CONJUNCTION: die, wie; PRONOUN: die, wie; USER: die, wie, dat

GT GD C H L M O
widened /ˈwaɪ.dən/ = VERB: verbreden, verwijden, breder maken, wijder worden, zich verwijden, verbreiden; USER: verbreed, verbrede, verruimd, verwijd, uitgebreid

GT GD C H L M O
wider /waɪd/ = USER: breder, bredere, ruimer, ruimere, grotere

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
windscreen /ˈwɪnd.skriːn/ = NOUN: voorruit, windscherm, vooruit; USER: voorruit, windscherm, ruit, de voorruit, voorraam

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
years /jɪər/ = NOUN: jaar; USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud

GT GD C H L M O
yet /jet/ = ADVERB: nog, toch, nochtans, noch; CONJUNCTION: doch; USER: nog, toch, maar, nog niet, doch

GT GD C H L M O
you /juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden; USER: u, je, jij, jullie, kunt

286 words